Direct naar artikelinhoud

‘Ik heb mijn leven te danken aan mijn achterdochtige vader’

Joop Goudsmit
Joop GoudsmitAurélie Geurts

Joop Goudsmit is 100 jaar. Hoe kijkt deze optimistische pessimist aan tegen het heden én de eeuw die achter hem ligt?

Leestijd 6 min

Joop Goudsmit omringt zich in zijn leunstoel met stapels boeken, cadeaus voor zijn verjaardag, die hij van plan is allemaal te lezen. De 100-jarige prijst zijn vader, die hem jong de liefde voor lezen bijbracht, en zijn leven redde met een ‘krankzinnig plan’.

Wat is het beste boek dat u kort geleden heeft gelezen?

De herinnerde soldaat, van Anjet Daanje, een ontzettend spannend verhaal, ofschoon de stijl mij niet zo bevalt; bijna elke zin begint met ‘en’. Ik lees veel, wat moet ik anders op mijn leeftijd? Dansen kan ik niet meer.

‘Lezen heb ik van jongs af aan meegekregen. Mijn vader nam mij en mijn twee jongere broers vaak mee naar een boekhandel, om een boek uit te kiezen. Ik las ook oude boeken uit onze boekenkast, zoals Met een kwartje de wereld rond. Op het gymnasium zat ik vaak stiekem te lezen, met een boek op schoot, verstopt onder de lessenaar. Mijn vader heeft een grote bijdrage geleverd aan mijn geestelijke ontwikkeling. Hij kwam uit een eenvoudig gezin in een arme buurt, als zoon van een diamantslijper. Dankzij sociale fondsen kon hij geneeskunde studeren. Hij werd internist en schreef boeken en columns.’

Hoe zou u uzelf typeren?

‘Ik ben altijd iemand geweest die veel initiatieven nam. Ik ben positief ingesteld en vrolijk, maar heb geen hoge pet op van de mensheid en ben pessimistisch over de toekomst. Ik denk niet dat we hier oorlog krijgen, wel dat er economisch slechte tijden aanbreken, waar vooral mensen van middelbare leeftijd last van zullen krijgen. De jonge generatie krijgt het op termijn weer beter, want op een gegeven moment hebben burgers genoeg van het kwade dat aan de macht is. De ‘coalition of the willing’ in Europa moet er niet alleen voor Oekraïne zijn, maar ook voor Gaza. De op zich begrijpelijke wraak van Israël op 7 oktober loopt de spuigaten uit en is een genocide geworden tegen de Palestijnen. Het ergert mij dat onze regering zich hier niet duidelijk tegen uitspreekt.

‘Ken je de fantastische Netflix-serie Adolescence? Die geeft precies weer wat er mis is in onze maatschappij: onder invloed van filmpjes en algoritmen op sociale media zijn mensen bevangen door negativiteit, ze gaan met elkaar om alsof ze elkaars vijanden zijn. In die serie leidt dat tot de moord van een jongen op een meisje van zijn school. Mensen lijken wel gek aan het worden. Hou op met die telefoons, zou ik zeggen.’

Hoe was u als kind?

‘Een stout jongetje, dat zijn huiswerk niet maakte en allerlei stunts uithaalde. Een schoolvriendje in Amsterdam woonde in een hoog huis. Ik klom in hun dakgoot en liep zo om de woning heen, levensgevaarlijk. In onze eetkamer maakte ik buskruit met zelfgemaakte houtskool en nog wat spul; mijn ouders hadden geen idee wat ik daar uitvoerde.’

Had u een jongensdroom?

‘Journalist wilde ik worden. Na de bevrijding vroeg ik Het Vrije Volk of ik er aan de slag kon als leerling-journalist. Mijn vader was er voor de oorlog columnist, toen de krant nog Het Volk heette. Ik werkte er drie maanden toen een vriendin van mijn vader mij in contact bracht met journalist G.B.J. Hiltermann. Zij was een oud-verzetsvrouw die moederlijke gevoelens voor mij koesterde nadat mijn ouders waren opgepakt en omgekomen in Auschwitz. Hiltermann adviseerde eerst een universitaire studie te volgen. ‘Daarna kun je alsnog journalist worden’, zei hij. Ik gaf hem gelijk en ging rechten studeren.

‘Tijdens het tweede jaar werd ik opgeroepen als dienstplichtige om naar Nederlands-Indië te gaan. Ik vroeg uitstel, wist mijn studie in drie jaar tijd af te ronden en vertrok in 1948. Op mijn verzoek kreeg ik een functie bij de krijgsraad van de landmacht, een luizenbaan: zittingen voorbereiden, naar garnizoensplaatsjes in het binnenland van Sumatra reizen voor verhoren, en vonnissen schrijven. Het ging om zaken als diefstal van sigaretten en ‘slapen op wacht’ – wat levensgevaarlijk was. In Indië ontmoette ik mijn latere vrouw Willy – een heel romantisch verhaal.

‘In de zomer van 1950 zat mijn diensttijd erop. Ik vond een kamer in Amersfoort en had allerlei baantjes, in de avonduren promoveerde ik op luchtvaartrecht. De journalistiek was uit mijn gedachten verdwenen. Ik stuurde een open sollicitatiebrief naar vliegtuigfabrikant Fokker en werd aangenomen op de afdeling ‘contract department’ – dat klonk prachtig. Zodra de F27, het eerste civiele vliegtuig dat na de oorlog in Nederland werd ontwikkeld, klaar was, moesten contracten worden opgesteld voor de verkoop. Dat wil ik wel doen, zei ik.

‘Ik nam deel aan de onderhandelingen met klanten uit de hele wereld. Er gebeurden de gekste dingen. Tussen het onderhandelen door werd uitgebreid buiten de deur geluncht, waarbij flink werd gepimpeld. Een keer was er een aangeschoten Duitser die, weer terug op kantoor, waar het blauw zag van de rook, bij het bespreken van de belangrijkste punten langzaam van zijn stoel gleed en onder tafel verdween.

‘Na negen jaar Fokker wilde ik iets anders. Ik solliciteerde bij vastgoedonderneming Zwolsmans Landbank, de eerste onroerendgoedontwikkelaar in Nederland, waar ik ook de vreemdste dingen heb meegemaakt. Mijn vrouw en ik werden uitgenodigd op een feestavond bij Zwolsman thuis. Een zangeres stond met haar rug naar de vijver in de hal te zingen, en ineens … lag ze erin.

In 1951.Aurélie Geurts

‘De laatste achttien jaar van mijn loopbaan was ik jurist bij het aannemersbedrijf Volkers Stevin, waar ik de expansie met opdrachten in het buitenland meemaakte: havens aanleggen in landen als Saoedi-Arabië, Nigeria, Brazilië. Ik reisde als bedrijfsjurist mee in de delegaties voor de onderhandelingen en kon zo veel van de wereld zien.’

U vertelde dat uw ouders de Holocaust niet hebben overleefd, en uw twee broers?

‘We hebben het alle drie overleefd. Dat hebben we te danken aan onze vader, een intelligente en achterdochtige man, die voorvoelde wat de Duitsers van plan waren. Hij besloot bij de burgerlijke stand op te geven dat zijn zoons maar twee Joodse grootouders hadden, in plaats van vier. Daardoor kregen wij geen J in ons persoonsbewijs. Een krankzinnig idee; hij gokte erop dat de Duitsers dit niet zouden controleren – en dat is ook niet gebeurd. Toen de oproep kwam een ster te dragen, hebben wij dat niet gedaan, onze ouders wel.

‘In 1943 deed ik eindexamen aan het Barlaeus Gymnasium in Amsterdam, kort daarna trok ik in bij de familie Bayens. Hans Bayens, de latere beeldend kunstenaar, was mijn schoolvriend. Mijn broers vonden elders onderdak. We hadden geen huis meer, omdat onze ouders waren opgepakt en gedeporteerd. Ik ging weinig naar buiten, vooral om niet opgepakt te worden voor tewerkstelling in Duitsland.

De broertjes Goudsmit, met vanaf links: Rob, Joop (toen 12) en Hans.Aurélie Geurts

‘Die twee jaar onderduik was een plezierige tijd; ik had de tuinkamer, at met de familie, las veel, schreef verhalen en ging tekenen. Vader Bayens was als kunstschilder vaak aan het werk in zijn atelier, Hans tekende veel – een stimulerende omgeving om ook wat te proberen. Er zaten meer onderduikers in het huis. Eén, een Joodse vrouw, deed een zelfmoordpoging. Ik ontdekte dat ze nog leefde door een spiegeltje voor haar mond te houden, ik had Agatha Christie gelezen.’

Welke impact heeft de oorlogstijd op u gehad?

‘Het trof mij dat mijn broers getraumatiseerd uit de oorlog kwamen en ik niet. Mijn jongste broer verzamelde alles over Auschwitz, waar onze vader aan uitputting is gestorven en onze moeder is vergast. Dat ik geen trauma heb opgelopen, is denk ik een kwestie van karakter. Ik had altijd een vol leven en nam geen tijd om ermee bezig te zijn. Ik heb nooit, zoals mijn broer Rob en later mijn zoon, de behoefte gehad naar Auschwitz te gaan. Waarom zou ik mijzelf confronteren met narigheid?’

We hebben de romance met uw vrouw Willy nog tegoed.

‘In de zomer van 1950 ging ik uit eten met een vriend in een Chinees restaurant bij het Tobameer, op Sumatra. Ik had oogcontact met een jonge vrouw aan een ander tafeltje, ‘onze ogen prikkelden’, zou ze daar later over zeggen. Na een paar weken kwamen we elkaar tegen op de sociëteit in Medan. Ze vertelde waar ze werkte als secretaresse. Drie weken voor mijn terugkeer naar Nederland gaven mijn huisgenoten en ik een feest. Ik maakte een mooie uitnodiging en bezorgde die in uniform op haar kantoor. Ze werd helemaal rood. Willy kwam, we dansten en gingen daarna een paar keer uit. ‘Dat was het’, dacht ik bij vertrek naar Nederland in augustus 1950. Een paar maanden later ging ik winkelen in de Bijenkorf in Amsterdam. En wie kwam ik daar op de stoep tegen? Willy, die een winterjas ging kopen.

‘Willy is 3,5 jaar geleden overleden, na een gelukkig huwelijk van 70 jaar. Ik denk dat ik dankzij mijn grote liefde 100 jaar ben geworden. Na haar overlijden dacht ik: ik moet niet in mijn eentje gaan zitten vergruizelen. Ik belde Welzijn Bloemendaal en zei: ‘Mijn vrouw is overleden en ik wil weer viool gaan spelen, kennen jullie iemand met wie ik kan musiceren?’ Sindsdien speel ik in een orkestje, en repeteer weer elke dag, arrangementen van Corelli en Bach. Op mijn 8ste kreeg ik vioolles. In de oorlog viel dat stil. Op mijn 46ste pakte ik het weer op en speelde tot mijn 90ste in het orkest Die Haerlemsche Musyckcamer, tweede viool. Ik stopte omdat de repetities mij te zwaar werden. Ik speel weer, nu eerste viool.’

Joop Goudsmit

geboren: 18 februari 1925 in Zaandam

woont: zelfstandig, in Bloemendaal

beroep: jurist

familie: 2 kinderen, 2 kleinkinderen, 3 achterkleinkinderen

weduwnaar sinds 2021

Help ons door uw ervaring te delen: