Columnist en schrijver Frank Heinen: ‘Ergens tussen loodzwaar en vederlicht probeer ik een balans te vinden’
Als student durfde hij niet in zijn eentje naar de bakker. Nu is hij een geprezen columnist en schrijver, en won hij De slimste mens in Nederland. ‘Ooit gaat al dit schrijven zich uitbetalen’, zegt Frank Heinen bij de publicatie van zijn nieuwste boek Grijs.
Om de hoek van waar hij woont heeft iemand het hoofd van de jonge Johan Cruijff op een muur geschilderd, met ernaast een aforisme van de meester zelf: ‘Alleen kan je niets, je moet het samen doen.’ Op een regenpijp in zijn straat kleeft een Panini-plaatje van Pepe, de Portugese verdediger met de kop van een personage uit La haine. Voor de deur van zijn Utrechtse huis ligt een bomvolle luierzak schaamteloos te lekken.
Aforismen, sport, luiers, we bevinden ons meteen in het universum van Frank Heinen. Heinen is columnist voor de Volkskrant, medewerker van de wielertijdschriften De Muur en Bahamontes, auteur van de roman De zaak Tom en de boeken Uit koers, Uit koers 2 en Buiten de lijnen, over vergeten wielrenners en voetballers, en vaste stem bij wielerpodcast De rode lantaarn. Een veelschrijver is hij, meer dan eens – en meer dan terecht – bekroond en geprezen voor zijn puntige, lichtvoetige stijl.
Als student werkte Heinen een tijd in een onlinevideotheek. Van elke nieuwe dvd die binnenkwam moest hij de samenvatting bedenken. Leerde hij daar de kneepjes van het vak? “Ik neem nog even een boterham”, zegt hij. “Daarna kunnen we samen de stad in.”
Naast de vele boeken en de buffetpiano valt in Heinens woonkamer een houten plankje op. Het gegraveerd opschrift althans: ‘De kleine Heinen – Dr. Pompsky – Slimste der Slimsten’. Begin dit jaar won Heinen de jubileumeditie van de Nederlandse versie van De slimste mens. In de finale versloeg hij voormalig VVD-minister van Defensie Klaas Dijkhoff met zijn kennis over zwarte gaten, Succession en de Dolle Mina’s.
Nu is er Grijs, Heinens nieuwste boek, verschenen in de kleurenreeks van uitgeverij Oevers waarin eerder ook Erwin Mortier (Lazuur), Fleur Pierets (Beton) en Alma Mathijsen (Bloedsinaasappel) publiceerden.’
Al zo lang ik me kan herinneren ben ik bang voor wat zou kunnen zijn’, schrijft Heinen op de eerste pagina’s van Grijs. ‘Therapeuten beweren dat alle angst de vrucht is van een onbeteugelde fantasie. Als kind was ik bang voor onweer. De angst betrof niet de donder of de bliksem, maar de kans dat ik, of een naaste, onverhoeds door de bliksem getroffen zou worden. Op het laatst zag ik in elk wolkje een vooraankondiging van een levensgevaarlijke situatie. Om maar te zeggen: mogelijk hebben die therapeuten een punt.’
Nadat Dr. Pompsky, zoals Heinen zijn vriendin in zijn columns en boeken noemt, en ‘de kleine Heinen’ ons even zijn komen groeten en Heinen zijn boterham met tomatenspread heeft weggewerkt, duiken we de stad in. De luierzak vliegt de vuilnisbak in, de loodgrijze lucht hangt daar maar wat te hangen, een brug over de Singel brengt ons naar de binnenstad.
*
In Grijs doet Heinen verslag van de twee grote gebeurtenissen die zijn leven het voorbije anderhalf jaar beheersten. Vakkundig vlecht hij het verdriet om de dood van zijn oom, die leefde in een instelling in het bos, en het geluk om zijn pasgeboren dochter in elkaar.
Al klinken ‘verdriet’ en ‘geluk’ te welomlijnd voor de vaak onbestemde gevoelens die Heinen heeft.
“Ik merkte dat ik een beetje secundair op die twee grote gebeurtenissen reageerde”, zegt Heinen. “Grijs zag ik daarom als een experiment om duidelijk te maken hoe grote emoties bij mij hun weg vinden. Zelfs bij goede vrienden merk ik dat mijn uitstraling en mijn toon soms zo anders zijn dan wat ik werkelijk voel. Hoe ik iets zeg, is vaak dominant ten opzichte van wat ik zeg. Als ik meld dat het eigenlijk helemaal niet zo goed met me gaat, doe ik dat doorgaans op een vrij rationele, zakelijke, misschien zelfs opgewekte manier. Dat is hoe ik me verhoud tot andere mensen, hoe ik me in sociaal verkeer opstel: een aangeleerd mechanisme. Met dit boek heb ik geprobeerd om die afstand via de taal te overbruggen.”
Altijd op de grens tussen acteren en zijn, verwoordt hij het in Grijs, erbij maar er tegelijk ook enorm ver vandaan.
“Met name bij de begrafenis van mijn oom dacht ik: dit gaat helemaal volgens de regels van het spel, zoals ik al in honderden films en boeken over begrafenissen heb gezien of gelezen. En dat besef gaat dan tussen mij en de ervaring staan, waardoor ik er niet in kan opgaan.
“Dat is gek, want het gaat om iets erg persoonlijks en unieks, en die dubbelheid vind ik wonderlijk. Zelfs het krijgen van een kind krijgt dan bijna iets onwaarachtigs, omdat ik al snel dacht: het vorige uur werd hier een ander kind geboren, het volgende uur weer een ander en al die ouders hebben min of meer dezelfde ervaring. Zelfs op zo’n moment verdwenen al die gekke bijgedachten in mijn hoofd niet. Mijn ratio zit me dus weleens in de weg, ja. Je wilt overgave op dat soort momenten, maar dat kun je bij jezelf niet afdwingen.”
Van Tarkovski’s Stalker tot ‘Grijze zone’ van Zwangere Guy, in Grijs strooit Heinen gul met culturele referenties. Hij slaagt er wonderwel in de passages over het nog jonge vaderschap interessant te houden. Want, het is al langer bekend dan vandaag: geluk is een saai verhaal.
“Over geluk schrijven is inderdaad moeilijk”, zegt Heinen. “Het wordt snel sentimenteel. De meeste lezers laten zich ook veel gemakkelijker emotioneren door ellende dan door geluk. Dat is ingewikkeld, en ook wel jammer. Je krijgt er overdreven veel ‘bekentenisboeken’ door, waar mijn boekje natuurlijk ook wel een beetje tegenaan schurkt, maar wat me als consument stoort. Het gaat te veel over wat de schrijver zelf heeft meegemaakt en niet over hoe hij of zij die ervaring vormgeeft.”
*
Grijs is niettemin ook een terugblik op Heinens zwartste periode. Als student op de middelbare school, schrijft hij, was hij vaak ziek. Liggend op de bank tuurde hij dagen aan een stuk naar de belspelletjes die toen de commerciële zenders kleurden. Gelukkiger werd hij er niet van. ‘Met het afronden van mijn schooltijd verdween juist het laatste beetje kleur en opwinding uit mijn leven’, schrijft hij. ‘Ik was twintig, fysiek gezond, slim, vrij en miserabel.’
De keuze voor een rechtenstudie draaide verkeerd uit. Heinen zat steeds vaker thuis, raakte verstrikt in zijn eigen gedachten, begon op de trein te hyperventileren, voelde hoe bij iedere sociale interactie het zweet hem uitbrak. Pillen hielpen niet, hardlopen slechts voor even. In een medisch centrum hielpen artsen hem twee keer per week de dag weer door te komen, met al zijn angsten en doemgedachten. Over die periode schrijft Heinen, in de derde persoon: ‘Op een keer, toen hij op de vloerbedekking lag, gevloerd door die op hol geslagen carrousel van gedachten, viel er weer zo’n zin uit hem: “Soms lijkt het alsof al die gedachten een eigen stem hebben.”’
“Ik was toen echt wel zeer depressief, en vrij langdurig ook”, zegt hij nu. “Daar zaten veel sociale angsten bij, waardoor ik op een gegeven moment niet meer functioneerde. Ik durfde niet eens in mijn eentje naar de bakker. Ik heb toen een intensieve therapie gevolgd en zes maanden later woonde ik ineens op mezelf, deed ik een nieuwe studie, had ik veel vrienden en kreeg ik een vriendin. Op korte tijd zag mijn wereld er helemaal anders uit.
“Ik ben sindsdien nooit meer in de buurt geweest van hoe ik me in die periode voelde, maar dat deel van mij zit er natuurlijk nog altijd. Ik heb nog altijd een zekere aanleg voor somberheid en angstigheid. Maar bij veel dingen die ik eng vind, en zo zijn er echt heel veel dingen, denk ik nu: hier moet ik me overheen zetten, hier moet ik even door. Die houding heb ik mezelf volledig aangemeten. Die therapie was dus een soort levensles, ik denk nog vrijwel dagelijks aan wat ik daar heb geleerd.”
Heinen houdt van Remco Campert, Geoff Dyer en Bob den Uyl, vertelt hij. Melancholische zielen met een speelse stijl, hij herkent zich in hen en in hun werk. Zodra hij zelf begint te schrijven bekruipt hem telkens weer een prettig soort lichtvoetigheid. Heel even niet meer jezelf zijn: komen we hier, ter hoogte van het Nijntje museum, dicht bij de essentie van alle kunst?
“Mijn stijl van schrijven en mijn stijl van denken lopen niet helemaal synchroon”, zegt Heinen. “De Frank die schrijft is een ander persoon dan de Frank die zorgen heeft over hoe het verder moet met de wereld of met zichzelf. Soms raken die twee elkaar, maar dat levert zelden een goed verhaal op.”
*
Als kind schreef Heinen al korte verhalen en toneelstukjes, waarin hij telkens zelf de hoofdrol speelde. Zijn ouders zijn allebei neerlandici, de liefde voor taal was vanzelfsprekend. Na de depressie rond zijn twintigste nam hij het lezen en schrijven opnieuw op. Hij verslond het werk van Simon Carmiggelt, Tim Krabbé en Kees van Kooten, ging zelf ook Nederlands studeren en won met zijn allereerste gepubliceerde verhaal – over de ‘twittermanie’ in het wielerpeloton, voor De Muur – meteen de Hard Gras Prijs voor Sportjournalistiek.
De grijze jaren waren op slag voorbij. “Die prijs heeft me een soort zelfvertrouwen opgeleverd waar ik nog altijd op teer”, zegt Heinen. “Alles wat ik nadien heb gedurfd en aangegrepen komt voort uit een basiszelfvertrouwen dat zich toen in een maand tijd heeft opgehoopt.”
Nam hij in het begin nog regelmatig interviews af, van wielrenners en schrijvers vooral, dan zag Heinen snel in dat zijn aanleg daar niet lag. “Ik kon van die interviews niet meer maken dan een 6,5, en dat dit het maximaal haalbare was vond ik frustrerend. Ik voelde snel aan dat ik het van iets anders moest gaan hebben.”
Sindsdien schrijft Heinen stukjes, cursiefjes, nu eens kort en dan weer lang; hij trekt morsecodes door het Nederlandstalige media- en literatuurlandschap. Anders dan in zijn dagelijks leven zoekt hij in zijn werk naar een uitzonderingspositie, vertelt hij. Zijn natuurlijke neiging om erbij te horen en met de massa mee te gaan wil hij in zijn schrijven telkens weer bevechten.
“Ik moet die neiging voortdurend onderdrukken”, zegt hij. “Te veel inblenden is de dood in de pot voor mijn werk. Ik moet mijn onafhankelijke blik bewaren en daarom lijkt het me beter om nergens echt bij te horen.” Geen praatjes bij de koffieautomaat voor deze columnist, geen borrels in schrijverscafés. Liever speelt hij zaalvoetbal met zijn vrienden.
Ook uit zijn werk blijkt een grote liefde voor de buitenstaander, net als een groot verlangen om te verdwijnen. “Ik vind het heerlijk om in mijn werk op te gaan”, zegt hij. “Schrijven is in feite een vorm van verdwijnen. En tegelijk sta je heel erg in de wereld. Je staat met je hoofd in de krant, je bent te horen in een podcast, je komt op televisie... Voor mijn gevoel ben ik nooit ergens, maar mijn uitgever noemde me ‘te zichtbaar’ en allicht heeft hij gelijk.”
Sinds kort schrijft Heinen in een cel, in de oude gevangenis van Utrecht. Twee keer per week, een zelfopgelegd regime, vergelijkbaar met zijn visites aan het medisch centrum vroeger. Meer dan een werktafel en een stoel heeft hij in de cel niet. Geen wifi, geen posters, alleen de kale grijze muren om hem heen.
‘Omdat het in mijn hoofd zo snel rood en geel en pimpelpaars wordt, creëer ik waar mogelijk grijs om me heen’, schrijft hij in Grijs. ‘Tegenwicht. Ritme. Saaiheid.’
Terwijl we voorbij de oude gevangenis stappen, zegt Heinen: “Ik heb het nodig om een beetje vorm aan mijn dagen te geven. Die vorm zou ik ook kunnen vinden door heel lang aan één project te werken, ik zou dikke familieromans kunnen schrijven, maar dan vind ik het prettiger om verschillende afgebakende projecten na elkaar af te werken. Als mensen me voor iets vragen is mijn eerste reactie bovendien altijd: ‘O, dank je wel dat je me hiervoor vraagt.’ Dat is deels iets wat veel freelancers hebben, maar het wordt door mijn persoonlijkheid natuurlijk versterkt. Ben ik wel goed genoeg? Vinden mensen mij wel leuk? Dat zit daar ook erg in.
“Ik ben er helemaal niet naar op zoek om ergens bij te horen, maar die vorm van contact met andere mensen vind ik fijn. Ik heb ook lang de angst gehad om lui te zijn, al kom ik daar nu een beetje van terug. Maar ik heb wel nog altijd het idee dat elke column of elk verhaal een oefening is voor het volgende. Training voor iets waarvan ik nog niet weet wat het zal worden. Ooit gaat al dit schrijven zich uitbetalen.”
Ondertussen werkt hij naarstig voort. Zijn volgende boek, een bundeling van reisverhalen, verschijnt in juni al. Bij uitgeverij Das Mag. Hij schrijft het ‘op de lach’, vertelt hij. “Als ik zelf vijf keer hardop moet lachen met een boek vind ik het al geslaagd. Grote kunst vind ik dat. Daar mik ik nu ook op. Ergens tussen loodzwaar en vederlicht probeer ik een balans te vinden.”
En wie weet zien we hem na de zomer schitteren in De slimste mens, editie Vlaanderen? “Ze mogen altijd bellen”, lacht Heinen wanneer we na onze wandeling door Utrecht opnieuw bij zijn huis zijn aangekomen. “Ik ben met jullie versie opgegroeid, het zou een grote eer zijn.”
Lees ook
Geselecteerd door de redactie